Verhalen. Ketelbinkie. Uiteraard geboren en getogen in Rotterdam, dat kan ook niet anders want Rotterdam is de enige havenstad die ketelbinkie een schitterend lied heeft toebedeeld. We gaan terug naar de naar de jaren welke volgden op een zeer gewelddadige tijd, de overheersing van de Duitsers 1. De meest opdringende herinnering is deze, dat ik staande op de keukentafel, van de zeer kleine tweekamer woning in een straat gelegen aan de Westzeedijk, tegenover het Vasteland, kon zien dat in 1. Duitsland te worden, zogezegd gevorderd. De paniek die bij de echtgenotes dan wel ouders die op dat moment heerste, heeft waarschijnlijk een diepe indruk op mij als kind, achtergelaten. En uiteraard nooit vergeten, de periode dat ik als boefje van vier jaar, mij aansloot bij de wat oudere jongens in deze periode, die regelmatig uit stelen gingen bij de in de herenhuizen aan de Westersingel, waarin gevestigd Duitse officieren. De keukens waren meestal in de kelder met de ramen op straatniveau. Wij verscholen ons dan in de begroeiing langs de oprit, en wisten dat rond elf uur er nieuwe voorraden voedsel, zoals aardappelen, brood (kuch), en koolsoorten werden aangeleverd. Dit werd dan voor het raster van het raam aan de oprit opgesteld, waarna de koks het naar binnen haalden. De lucht van het koken die door het altijd openstaande raam onze neuzen binnendrong, maakte ons als boefjes onverschrokken. Op het moment dat de soldaten die het spul gelost hadden, naar binnen gingen om de papieren van aflevering te laten tekenen, sloegen wij onze slag. En dat ging snel, erg snel kan ik u verzekeren. Toch kan ik mij nu niet aan de indruk ontrekken dat er soms Duitsers waren die ons allang in de gaten hadden. Ook al om dat wij met de regelmaat van de klok opdoken rond dat tijdstip. Maar gezien de beperkte hoeveelheid die wij amper konden dragen het oogluikend toelieten. Niet allemaal natuurlijk, want ook ik ben wel eens gegrepen, en mee de keuken in genomen, waarna je een uitbrander met een knipoog van een of andere Hollander die daar werkte kreeg. Waarna deze dan je met een appel die stiekem in je zak gepropt was, weer losgelaten werd. Om dan het Binkie van de dag, bij de ontkomen vriendjes te zijn. Ook al om dat in veel gevallen de moeders er geheel alleen voor stonden. Zij schroomden zich dan ook niet, om op rijdende vrachtauto’s te springen, welke geladen met aardappelen op weg was naar het parkhotel in het park aan de Westzeedijk, waar de staf gelegerd was. Half hangende op de achterlaadklep probeerden zij enkele aardappelen buit te maken, ondanks het risico dat er een Duitser op de zakken kon zitten. Harriet Andersson (Stockholm, 14 februari 1932) is een Zweeds actrice. Zij werd in 1963 genomineerd voor een BAFTA Award voor haar rol in SBiografie van het leven van J.C.Bloem Van alle dingen los: het leven van J.C. Bloem auteur: Bart Slijper. Korte bespreking: J.C. Bloem (1887-1966) is een nog steeds. Heerlijk voor de bijtjes Zonnebloem van Emile Nolde (1867-1958) ----- HET LIED DER DWAZE BIJEN Een geur van hoger honing. Deze deed dan met een slag van zijn wapen de nietsvermoedende moeder op de weg belanden, waar zij meestal flink gewond bleef liggen. Ook gingen deze moeders de binnenvaartschepen af, om als er een schippershond aan boord was, deze met een botje van zijn voorganger mee te lokken. De honden die er nog waren hadden honger, dus dat lukte nog al eens. With Ulla Jacobsson, Eva Dahlbeck, Harriet Andersson, Margit Carlqvist. It's late nineteenth century Sweden. Middle aged lawyer Fredrik Egerman and his nineteen year. 1907 Just some one - Will. Come Josephine in my flying machine - Harry L. In dear Old Tennessee - Harry L. Was de hond eenmaal in huis gebracht, dan was het feest. Hij verdween dan spoorslags naar de zolder, waar de strop van een staaldraadje al boven een stoel hing. Het beest werd dan op de stoel gezet, en niet kijkend trok de vrouw dan deze onder hem vandaan. Menigeen, zeker ouderen en kinderen, hebben hun leven te danken aan dergelijke acties. En dat ging zo door tot de bevrijding in mei ’4. Alleen was het zo dat de inmiddels opgang gekomen handel, nu ons doelwit waren. Zo waren er de vrachtwagens die parkeerden aan de Westzeedijk en de binnenvaart aan de Leuvenhaven. Ook de fruithandelaren waren regelmatig de pineut, zij die steevast gebruik maakten van de hoeren in de nabij gelegen caf. Dan werd het dekzeil keurig losgemaakt en enkele kisten met fruit lieten wij dan leegstromen in oude kinderwagens. De veelal Duitse vrachtwagens die aan de Westzeedijk geparkeerd stonden waren iets moeilijker, omdat de chauffeur meestal in de slaapcabine lag. Maar daar hadden wij al snel een oplossing voor gevonden, die meestal werkte. De grootste jongens onder ons gingen dan links en rechts op de treeplank staan van de cabine. Zij maakten dan expres de chauffeur wakker en bedreigden hem zo van, kom er eens uit klere Mof. Kwam hij er uit dan was het voor ons rennen geblazen, maar meestal koos de hevig geschrokken chauffeur eieren voor zijn geld en hield zich slapende. En dan at de hele straat weer rode kool of peen en uien en niemand van de ouders vroeg waar dat vandaan kwam, zo ging dat. Aan de Leuvenhaven bij de binnenvaartschepen, veelal sleepschepen, ging het er soms nog wat gewelddadiger aan toe. Niet dat er nu geslagen of mishandeld werd, maar wel met beperkte handtastelijke drang werd soms een van ons ontzet. De schippers hadden namelijk een bewaking ingesteld, deze man zat dan in een klein groen geschilderd huisje aan de kade en had de taak om 's avonds de boel in de gaten te houden. Hij kwam dan ook regelmatig met een knuppel en bedreigingen uitend op ons af. Maar meestal waren het oudere mannen, en als hij al een van ons te pakken had, liepen wij niet weg, in tegendeel. Wij vormden dan een kring rond hem die steeds dichterbij kwam, al scheldend en dreigend, dat hij los moet laten anders zouden wij hem wel even. En dat had meestal succes, zo niet, dan begon het trekken en duwen, nu dat hield hij al snel voorgezien en ging dan al kankerend weer zijn warme hok in. Een keer maakten wij het mee dat er een bewaker was die naar buiten kwam met een hond. Nu daar begrepen wij al helemaal niets van, omdat volgens ons alle honden waren opgevreten in de hongerwinter. Dus de ouderen onder ons die wel ervaring hadden met een meestal agressieve schippershond, zij liepen niet weg, nee ze liepen er naar toe. En de nietsvermoedende hond, die ver voor zijn baas uitrende dat stomme beest, kreeg dan ook vaak een welgemikte schop onder zijn kaak, zodat het beest luid jankend, nog eerder in het huisje zat, dan de hard vloekende bewaker zelf, nee angst kende we niet. En zo sleten wij onze jeugd, de oorlogskinderen. Niet dat we allemaal criminelen geworden zijn, maar het was de tijd. Ook de tegenwoordige alsmaar naar jeugdtrauma’s teruggrijpende begeleidende therapeuten van jongeren, zijn onze generaties vreemd, die waren er niet, en ook was er geen behoefte aan. Misschien waren wij anders ? Voor ons was een kwestie van overleven, want tot de opbouw van het grotendeels weg gebombardeerde centrum van Rotterdam en de werkgelegenheid die dat mee bracht, heeft wel enkele jaren geduurd. Het was armoede ten top, in de havenstad. Om nog even terug te komen op mijn oorlogsherinneringen, ook kan ik de zogeheten bevrijdingsfeesten goed voor de geest halen. Het ergste in deze dat ik tot op heden niet begrijp, is het oppakken van moffenhoeren, door de zogenaamde rechtvaardige niet foute mannen, waarvan mij naderhand ter ore kwam dat deze mannen toch ook veelal in de bunkerbouw voor de Duitsers gewerkt hadden, gedwongen weliswaar, maar toch. Zij presteerden het om met veel bombarie, de volgens hen zijnde moffenhoeren, uit huis te sleuren om dan op de zelfgemaakte podia in de straat deze vrouwen onder veel gejuich het hoofd kaal te scheren. Om vervolgens met rode verf een hakenkruis op te zetten. Zelfs de Hongerwinter werd vergeten omdat men het presteerde om aan de toekijkende jeugd aardappels te geven, waar zij dan mee naar de stakkers mochten gooien. Vergeten werd dat deze, veelal door hun hongerige kinderen gedreven moeders, hun lichaam uit pure wanhoop wel beschikbaar moesten stellen om te overleven. Ook al om dat juist hun echtgenoten naar Duitsland waren afgevoerd, en er toch brood op de plank moest komen. Dat kinderen van deze vrouwen hun jeugd lang zouden horen, je moeder was een moffenhoer, werd niet bij nagedacht. Een gegeven waar wij als kinderen, als het ons uitkwam, ook schuldig aan maakten. En dat werd lang niet altijd afgestraft door de ouders als deze het te horen kwamen. Dat er echter ook echte meisjes van plezier tussen zaten is een feit, maar daar profiteerden ook weer velen van, wij als boefjes zeker. Nee, ondanks de bevrijdingsfeesten, was er in die tijd veel verdriet en schaamte onder de mensen. Maar men moest verder en iedere dag was een nieuwe uitdaging om toch maar aan eten te komen. De zogeheten buurtwinkels, waterstokers, waar men naast de dagelijkse boodschappen, ook een emmer heet water kon halen voor de was, maakten woekerwinsten. En iedereen stond wel met schuld in het boek. Werd er weer een gedeelte afgelost kon men weer wat halen, zo ging dat ook bij de groentewinkel en de melkman. Ook de kolenboer, die een maatje kolen, een flinke kachelpijp in een papieren zak leverde, ook bij hem al dan niet op de pof. Uit de bakkerskar pikten wij als kind zijnde nogal eens een vers broodje, zo ging dat. We gingen in de loop van ’4. Maar velen onder ons waren maar met . En zo je steentje bij te dragen in het gezin, waar de verschrikkelijke armoede heerste. De meesten van ons, zowel de meiden als de jongens gingen zo gouw zij veertien jaar waren, vanuit de vijfde klas aan de slag. De meiden naar Jamin of wafelfabriek de Maasstad en de jongens belanden als loopjongen bij een slager of drogist. De verdiensten waren karig, veelal lagen de lonen tussen de veertien en achttien gulden per werkweek van minimaal achtenveertig uur. Maar het droeg bij in de levensbehoefte van de vreselijke naoorlogse armoede. Zo gauw ik vijftien was wilde ik, evenals vele andere vrienden van dezelfde leeftijd, naar zee. In mijn geval was dat in november in 1. Nog geen week had ik de leeftijd van vijftien jaar bereikt of ik ging naar de waterschout voor mijn monsterboekje. Hierna meldde ik mij aan bij de zeemansbeurs die in de groene keet aan het Vasteland gevestigd was. Daar liet ik mij inschrijven als ketelbink bij de reis. Dat hield in dat je voor een maand weg kon gaan, maar ook voor anderhalf jaar, net zo het uit kwam. Daar wachtend op een boot, tussen de zeelieden die naar bier en tabak roken, voelde je al een hele zeeman.
0 Comments
Leave a Reply. |
AuthorWrite something about yourself. No need to be fancy, just an overview. Archives
January 2017
Categories |